De in deze brochure omschreven richtlijnen worden aanbevolen als basis voor het verkrijgen van het Kwaliteitskeurmerk Hippische Routestructuren uitgegeven door het Nederlands Hippisch Recreatie Platform.
Er zijn ook een aantal criteria waaraan een routestructuur moet voldoen om in aanmerking te komen voor het keurmerk. Deze criteria staan apart vermeld in de brochure NHRP Criteria Kwaliteitskeurmerk Hippische Routestructuren.
De bij het NHRP-aangesloten organisaties zijn;
M&RB Manege & Ruiter Bond
SHTN Stichting Hippisch Toerisme Nederland
R&M Stichting Ruiteren & Mennen
NVVR Nederlandse Vereniging voor Vrijetijds Ruiters
SRR Stichting Rijvaardigheidsbewijzen Recreatieruiter
Inleiding
Van oudsher zijn er in het buitengebied veel verschillende soorten ruiter-en menpaden in allerlei variaties te vinden. Veelal door gebiedsbeheerders als thematische routestructuren aangelegd, met ieder een eigen wijze van inrichting en verschillen in routemarkering.
De laatste jaren zien we echter meer initiatieven om ook hippische routenetwerken op basis van knooppunten aan te leggen, zoals we al kennen voor de wandelaars en fietsers.
Een positieve ontwikkeling, die tegelijkertijd vraagt om specifieke deskundigheid van alle betrokkenen om optimaal rendement te halen uit de nieuwe routestructuren.
In dit document gaan we in op de diverse kenmerken waar een routenetwerk voor ruiters en menners aan zou moeten voldoen. Het uitgangspunt in deze brochure is een routestructuur op basis van genummerde knooppunten, maar de omschreven richtlijnen zijn in principe ook van toepassing op andere soorten routestructuren zoals themaroutes etc.
De omschreven richtlijnen zijn een gevolg van jarenlange praktische ervaring in de daadwerkelijke aanleg van routestructuren, intensief overleg met gebiedsbeheerders, routebureaus en op basis van gebruikservaringen van recreatieve paardrijders.
Inhoud
1. Uitgangspunt Hippische Routestructuren
2. Doelgroep
3. Waar willen ruiters en menners rijden
4. Maak een routestructuur uitdagend en aantrekkelijk
5. Soorten routestructuren
6. Bestaande ruiter-en menpaden opnemen in knooppuntennetwerk
7. Ondernemers naast de routestructuur
8. Parkeerplaatsen voor trailers
9. Veiligheid in geding als men moet zoeken naar routemarkering
10. Vrije hoogte en breedte voor ruiter-en menpaden
11. Verkeersveiligheid tussen andere verkeersstromen
12. Prikkeldraad en stroomdraad
13. Ondergrond ruiter- en menpaden
14. Slagbomen, hekwerken en poorten als blokkades
15. Gehandicapten
16. Soorten routepalen en gewenste hoogte
17. Locatie routepalen op een knooppunt, afslag of oversteek
18. Locatie routepalen op een traject
19. Routemarkering niet op straatmeubilair
20. Eigen identiteit van een routestructuur
21. Internationale uniforme routesymbolen
22. Knooppunt en trajectborden
23. Knooppuntschema
24. Denk aan het onderhouden van de routestructuur na de inrichting
25. Mestprobleem
1. Uitgangspunt Hippische routestructuren
Belangrijk uitgangspunt is de wetenschap dat routestructuren voor ruiters en menners om een ander aanpak vragen dan netwerken voor bijvoorbeeld wandelaars en fietsers.
Waar fietsers en wandelaars even kunnen stoppen om de juiste route te zoeken, kan dit met paarden tot hachelijke situaties leiden die de verkeersveiligheid ernstig in gevaar kunnen brengen.
Ruiters en menners moeten bij het naderen van een kruising of splitsing van wegen bovendien veel meer handelingen verrichten dan andere gebruikersgroepen. De rijder moet het paard voorbereiden op een komende afslag, anticiperen op het overige verkeer, de juiste positie van het paard kiezen, richting aangeven etc. etc.
Het op een juiste, consequente, uniforme en overzichtelijke manier inrichten van knooppunten of afslagen binnen een routenetwerk is voor de doelgroep daarom van het grootste belang. We hebben immers te maken met levende dieren die om intensieve begeleiding en aandacht vragen tijdens het rijden. Hier mogen geen concessies aan worden gedaan.
2. Doelgroep;
De primaire doelgroep voor het gebruik van een hippisch routenetwerk op basis van knooppunten zijn toeristische paardrijders, dus mensen van buiten het gebied. Hier dient de inrichting op te worden afgestemd.
3. Waar willen paardrijders rijden
Met de inrichting van routestructuren moeten we ons steeds realiseren dat paardrijders bovenal zijn gericht op het rijden in natuurgebieden en rustig landelijk gebied. De natuur is uiteindelijk toch de omgeving bij uitstek waarin het paard zich thuis voelt en behoort. Deze voorkeur moet dan ook zo veel mogelijk worden benut. Niet simpelweg een doorsteek maken, maar zoveel mogelijk proberen met de routestructuur het gebied optimaal te benutten. Het rijden in stedelijk gebied en op verharde wegen met veel verkeer heeft niet de voorkeur van ruiters en menners. Uiteraard moeten soms compromissen worden gesloten om de noodzakelijke verbindingen te kunnen maken om een compleet netwerk te realiseren.
4. Maak een routestructuur uitdagend en aantrekkelijk
Veel ruiters en menners stellen het op prijs om naast het “gewone” rijden ook uitgedaagd te worden door het nemen van enkele hindernissen die zich naast of in de directie omgeving van de routestructuur bevinden. Hierbij te denken aan een liggende boom, slootje, zwemvijver, doorwaadplaats of een veldje voor wat vaardigheids-oefeningen. Ook de aanwezigheid van verschillende rustplaatsen maakt het allemaal nog een stuk aantrekkelijker.
5. Soorten routestructuren
Buiten de knooppuntnetwerken zijn er nog gewone paardenpaden en uitgezette themaroutes meestal per streek of gebied. Allen als suggestie om een rit te plannen en te rijden.
De routemarkering hierbij wijkt meestal af van de knooppuntennetwerken doordat ze veelal geen nummering hebben, maar eigen specifieke kenmerken. We kennen van vroeger dit soort paden met veelal een markering van een hoefijzer, karrenwieltje en nog vele andere varianten.
Sinds 2014 wordt ook voor gewone paardenpaden standaard een symbool gebruikt van een ruiter en/of menner. Voorbeeld hiervan is het huislogo van Staatsbosbeheer wat sinds 2015 in gebruik is voor eigen paardenpaden in de gebieden van Staatsbosbeheer (zie afbeelding).
6. Bestaande ruiter-en menpaden opnemen in knooppuntennetwerk;
Gemarkeerde paardenpaden en themaroutes kunnen separaat met hun eigen markering in tact blijven buiten een knooppuntennetwerk mits de markering duidelijk verschilt in uitstraling. De voorkeur gaat echter uit naar het opnemen in een knooppuntennetwerk.
Dit geldt ook voor vrije struinpaden waar van oudsher paarden welkom zijn, maar welke niet zijn gemarkeerd als zodanig.
7. Ondernemers naast de routestructuur;
Een netwerk inrichten op basis van aanwezige ondernemers is een verkeerde keuze omdat mensen op de eerste plaats een aantrekkelijke route willen rijden. Dus eerst een aantrekkelijke routestructuur vastleggen en nadien de paard-gerelateerde ondernemingen aansluiten op de nieuwe routestructuur. Dit geeft meer kans op succes.
8. Parkeerplaatsen voor trailers;
Voor het vervoer van de paarden is het belangrijk om een parkeervoorziening te vinden waar voldoende ruimte is voor de auto met trailer. Hier dient tijdens de inrichting van het netwerk rekening mee te worden gehouden.
Een personenauto met paardentrailer heeft een opstelruimte nodig van ongeveer 4 bij 15 meter met geopende laadklep. Hier komt nog drie meter bij voor het uitlopen van het paard achter de laadklep. De ruimte voor vrachtwagens is ongeveer gelijk aan de ruimte die omschreven is voor trailers. Bovendien is voor het opzadelen of optuigen van aangespannen wagens extra ruimte wenselijk. Om de veiligheid te verhogen zijn stevige aanbindpalen voor de paarden op deze plaatsen aan te bevelen.
9. Veiligheid in geding als men moet zoeken naar routemarkering;
Bij de inrichting van routestructuren is het belangrijk om steeds rekening te houden met de veiligheid voor mens en dier, aantrekkelijkheid van de te rijden route en uniformiteit van routemarkering. Bovendien moet men bij de inrichting rekening houden met de snelheid van paardrijders, dit om te voorkomen dat men door de onoverzichtelijkheid een aanwijzing mist. Te moeten stoppen of omkeren om markeringsbordjes te zoeken kan met paarden leiden tot levensgevaarlijke situaties.
Tijdens het rijden mogen routemarkeringen op geen enkele wijze vragen oproepen of om uitleg behoeven. Dus ook steeds voldoende markeringsbordjes plaatsen, consequent op gelijke hoogte en op een eenduidige manier in het veld geplaatst. Het mag immers geen puzzelroute worden.
Het routenetwerk dient bij voorkeur tweezijdig bewegwijzerd te worden en in principe geschikt te zijn voor zowel ruiters en menners.
10. Vrije hoogte en breedte voor ruiter-en menpaden;
De beschikbare vrije hoogte voor zowel ruiters als menners is minimaal 3 meter. De vrije breedte voor ruiters bedraagt minimaal 1,5 meter en minimaal 2 meter voor menners.
11. Verkeersveiligheid tussen andere verkeersstromen;
Drukke verkeerswegen, viaducten, bruggen, spoorwegovergangen etc. dient men zo veel mogelijk te mijden bij de aanleg, echter dit is niet steeds te voorkomen. Zorg daarom voor goede informatie hierover om verrassingen te voorkomen.
Bij gevaarlijke trajecten moeten er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn.
Op trajecten met vrachtverkeer en groot landbouwverkeer kan het rijden in de berm een goed alternatief zijn, mits de berm minimaal twee meter breed is.
Indien er fietspaden aanwezig zijn wordt het gebruik door ruiters en menners om veiligheidsreden veelal gedoogd. Uiteraard dient men steeds rekening te houden met diegene waar het pad voor is bedoeld want de wet is immers leidend. Bovendien dient men rekening te houden met plaatselijke APV voorschriften voor zowel het rijden met een paard in de berm als op een fietspad. Wellicht kan de APV hierop aangepast worden.
Ook ecoducten zijn een goed alternatief om de onveilige verkeersdruk te mijden. Onderzoek heeft aangetoond dat het gebruik van ecoducten door paarden geen negatief effect heeft op overige dieren die er gebruik van maken.
12. Prikkeldraad;
Het is onwenselijk en zelfs gevaarlijk als een routestructuur wordt aangelegd in de directe nabijheid (binnen 1,5 meter) van prikkeldraad. Paarden kunnen levensgevaarlijke verwondingen oplopen als ze verstrikt raken hierin. Ook stroomdraad is niet wenselijk binne genoemde afstand.
13. Ondergrond ruiter- en menpaden
Ieder gebied heeft veelal zijn eigen bodemstructuur. Niet allemaal zijn ze even geschikt als ondergrond voor ruiter- en menpaden.
Het is echter wel mogelijk om bijvoorbeeld kleigronden te verbeteren door het mengen van de bovenlaag met grof rivierzand (M3C). Dit zand wordt ook voor dressuurbanen gebruikt. De korrel van dit speciaal-zand is grof rechthoekig met een korrelgrootte tussen de 180 en 220mu, waardoor het paard niet te ver wegzakt. Het water zal minder blijven staan en het pad dus beter begaanbaar blijven.
Bij een drassige bodemstructuur kan men er voor kiezen een onderliggende draag-laag aan te brengen van puingranulaat met ook dan een afdeklaag van grof rivierzand (M3C).
Als men puingranulaat gebruikt mag dit een maximale korrelgrootte hebben van 2 cm in verband met de gevoelige paardenhoeven.
Soms wordt ook steenslag van Dolomiet gebruikt voor een stabiele bovenlaag.
Kortom het is maatwerk waar een deskundig advies heel belangrijk is.
14. Slagbomen, hekwerken en poorten als blokkades;
Steeds meer natuurgebieden worden afgesloten voor autoverkeer, wat vervolgens een belemmering vormt voor ruiters en menners. Dit geldt ook voor de inrichting van begrazingsgebieden.
Inmiddels zijn er goede oplossingen om ruiters en menners toe te laten en ongewenst bezoek te weren. Voorbeeld hiervan is de carterbreker voor het weren van auto’s en het toestaan van menwagens. Voor toegang tot begrazingsgebieden is het automatisch sluitend paardentourniquet een goede oplossing.
Carterbreker
Tourniquet
15. Gehandicapten;
Voor ruiter-en menpaden geldt een vrije doorgang van twee meter breed. Door deze vrije doorgang hebben ook speciale rijtuigen voor gehandicapten zoals huifbedden toegang. Door trajecten in te richten voor ruiters en menners wordt de routestructuur vanzelf geschikt voor gehandicapten.
Huifbed
16. Soorten routepalen en gewenste hoogte;
Veel gebiedsbeheerders willen geen kunststof routepalen in hun gebieden. Hier dient dus rekening mee te worden gehouden. Een goede keuze hierin is FSC en PEFC gecertificeerd hout, zoals kastanjehout, of het iets minder duurzame eikenhout.
De meest geschikte hoogte van de routepalen en dus de markeringsbordjes is tussen de 60 en 90 cm boven maaiveld. Een goede hoogte om te zien als ruiter en menner en bovendien minder kans op hinderlijke begroeiing.
Voor montage van de routebordjes van standaard 9 cm breed moeten twee ruime vlakken worden voorzien (10cm). De bordjes mogen niet uitsteken i.v.m. aansprakelijkheid bij ongevallen.
17. Locatie routepalen op een knooppunt, afslag of oversteek;
Alle afslagen, of deze onderdeel zijn van een knooppunt, een aparte afslag of een oversteek worden gelijk behandeld. Per afslag of oversteek wordt bij het benaderen hiervan één routepaal voorzien met twee bordjes.
Alle routepalen dienen steeds geplaatst te worden op een afstand van 5 tot 10 meter vóór een kruising, afslag of oversteek en in principe aan de rechterzijde van het traject. Die afstand is nodig in verband met de eerder omschreven snelheid en de handelingen die een ruiter of menner voor het ingaan van de afslag moet verrichten. De veiligheid van de ruiter, menner en de overige verkeersdeelnemers is hier van groot belang. Er is immers geen tijd om te puzzelen.
18. Locatie routepalen op een traject;
Bij een overzichtelijke situatie waar bijvoorbeeld geen begroeiing aanwezig is kan bij een oversteek volstaan worden met het plaatsen van één trajectpaal. Dit is de enige uitzondering waarbij een routepaal zich dan soms links van de weg bevindt.
Te veel markeringen hebben geen zin maar te lang niets laten weten geeft ongewenste onrust en onduidelijkheid. Het is immers geen puzzeltocht. Daarom is het bij doorgaande wegen of paden zonder afslagen raadzaam om bij iedere 500 meter een herinneringsbordje plaatsen. Als trajecten meer dan 2 kilometer lang zijn, is een herinneringsbordje met als extra een knooppuntnummer aan te bevelen, dit om aan te geven naar welk knooppunt men onderweg is.
19. Routemarkering niet op straatmeubilair;
Routebordjes bevestigen aan straatmeubilair anders dan routepalen is ongewenst.
Dit meubilair is vaak van een andere eigenaar die niets van doen heeft met routestructuren. Hierdoor is de kans groot is dat de routemarkering wordt verwijderd.
Indien er op de locatie van de te plaatsen trajectpaal al een trajectpaal van een andere recreatiegroep staat, dan kan deze eventueel worden gebruikt, mits deze op een vergelijkbare gewenste locatie staat en het bordje tussen de 60 en 90 cm kan worden geplaatst. Dit geldt niet voor knooppuntpalen. Uniformiteit is immers van zeer groot belang.
20. Eigen identiteit van een routestructuur;
Het is van belang om op markeringsbordjes van een bepaald routenetwerk een eigen kleur en tekst te plaatsen. Dit voor de herkenning en om een onderscheid te maken met eventuele andere paardenpaden en routestructuren. De kleur en lay-out worden veelal bepaald door de eigenaar/beheerder van het routenetwerk.
21. Internationale uniforme routesymbolen;
Sinds 2014 worden in Nederland in navolging van België en Duitsland geen indirecte verwijzingen meer gebruikt als hippische routemarkering, maar directe verwijzing naar de doelgroep, dus een afbeelding van een ruiter en/of menner.
Voor grensoverschrijdende routenetwerken is die uniformiteit en directe verwijzing naar de doelgroep van groot belang, maar ook voor gebiedsbeheerders om goed te kunnen handhaven.
Voor 2014 waren er veel verwarrende indirecte symbolen in gebruik voor ruiter en menpaden. Denk hierbij aan een hoefijzer of paardenhoofd, wat louter zou zijn voor ruiters en niet voor menners, een karrenwieltje wat louter zou zijn voor menners en niet voor ruiters. In andere gebieden was een hoefijzer juist voor ruiters en menners. Kortom niet uit te leggen en verwarrend.
22. Knooppunt-en trajectborden;
Per knooppunt wordt een knooppunt-routebord (foto 1) voorzien en aan de achterzijde een eerste trajectbord met ondersteunend een knooppuntnummer met pijl waar men heen rijdt om de te route gemakkelijk te volgen. De knooppuntnummers op de routebordjes moeten vanaf 15 meter goed leesbaar zijn vanuit het paard en/of de bok.
Foto 1 Knooppuntbord
Tussen twee knooppunten bevindt zich het traject. Dit kan worden gemarkeerd met een trajectbord zonder knooppuntnummer (foto 2).
Foto 2 Trajectbordjes zonder knooppuntnummer. Pijl op twee en tien uur voor meer duidelijkheid.
Bij een afstand groter dan 2 km tussen twee knooppunten is een herinnering aan te bevelen met een knooppuntnummer (foto 3) toegevoegd. Hierdoor is steeds bekend naar welk knooppunt men onderweg is.
Foto 3 Trajectbord met herinneringsnummer Foto 4. Menners geen toegang
Als een bepaalde groep bij uitzondering geen toegang heeft wordt dit met een kruis aangegeven, zie foto 4.
23. Knooppuntschema;
In onderstaand knooppuntschema ziet u als voorbeeld de inrichting van een knooppunt.
Binnen een traject wordt iedere afslag gezien als een gedeelte van een knooppunt.
24. Denk aan het onderhouden van de routestructuur na de inrichting:
Belangrijk is om tijdens de voorbereidingen al een bepaald budget te reserveren voor het onderhouden van de routestructuur, bijvoorbeeld voor de komende vijf jaar.
Voor het onderhouden gaat de voorkeur uit naar een lokale werkgroep of vereniging die betrokken is bij de routestructuur. Hiermee voorkom je dat een routestructuur al snel na de opening in verval raakt.
25. Mestprobleem
Om de overlast van mest op start- en rustplaatsen te voorkomen is het raadzaam om hiervoor een kliko te voorzien.
De brochure Criteria Kwaliteitskeurmerk Hippische Routestructuren is gratis te dwnloaden op www.nhrp.nl
Voor meer informatie info@nhrp.nl
Ruiteren & Mennen zoekt overnamekandidaten
Lees meer >
Symposium Paardenwelzijn 'De paarden spreken, luister naar ze'
Lees meer >
Donderdag 19 september 2024 wordt er mechanisch gesleept op de ruiterpaden in Boswachterij Noordwijk.
Lees meer >